Elk punt van het vlak heeft door de verschuiving over
precies één beeld.
Een verschuiving is een transformatie van het vlak.
AB is een georiënteerd lijnstuk. Dit is een lijnstuk waarop een doorloopzin (oriëntatie) is aangeduid.
Notatie:
Het punt D is het
schuifbeeld van het punt C door de verschuiving, bepaald door het georiënteerd lijnstuk
.
D =
(C)
C'D'E'F'G' is het schuifbeeld van CDEFG door de verschuiving, bepaald door het georiënteerde lijnstuk
.
C'D'E'F'G' =
(CDEFG)